Invloed van klimaatverandering op de natuur in Nederland

Gevolgen voor de Nederlandse natuur

Door de hogere concentratie kooldioxide in de atmosfeer warmt de aarde op waardoor het Nederlandse klimaat verandert. De tekenen van de opwarming van de aarde zijn ook in de Nederlandse natuur zichtbaar. De bloei van lenteplanten begint momenteel gemiddeld een maand eerder dan vijftig jaar geleden. De bloeidatum hangt samen met de temperatuur in december en januari. Hoe warmer het is in deze maanden, hoe vroeger de bloeidatum. Bijvoorbeeld de eerste kleine gele bloemetjes van de gele kornoelje openden zich vijftig jaar geleden pas rond 13 maart. Deze eeuw ligt de eerste bloeiwaarneming op 18 februari [Volkskrant], [Weer on Line]

Vooral in december 2015 was de natuur van slag. Dit was een wintermaand met een gemiddelde temperatuur van 9,5 oC, de hoogste temperatuur ooit gemeten in december sinds de start van de temperatuurmetingen in 1706. Fluitenkruid en de hazelaar stonden in bloei; sleedoorn, elzen en bosanemonen kwamen uit. Bijen gingen op zoek naar nectar in bloemen, die er meestal niet was. Er waren tientallen dagvlinders te zien rond Kerstmis. Ook vogels waren van slag. Hooikoortspatiënten hadden allergische klachten door pollen van de hazelaar en de els. Door de extreem zachte winter van 2019/2020 liep de ontwikkeling van planten 5 weken voor op de gemiddelde ontwikkeling van 50 jaar geleden en 2,5 week op het gemiddelde van de afgelopen 19 jaar. De grasmus hoort tot april in Afrika te zitten maar werd hier eind januari 2020 al gesignaleerd. Door de stijgende temperaturen zijn de eikels van de zomereik, de kastanjes van de witte paardenkastanje en de bessen van de gewone vlier en de wilde lijsterbes weken eerder rijp dan 30 jaar geleden. In september 2023 was het uitzonderlijk warm; bomen, zoals populieren, essen, linden en beuken, bleven langer groen en de beruchte hooikoortsplant alsemambrosia bleef langer in bloei. Sommige bomen en planten stonden voor de tweede keer dat jaar in bloei. Insecten bleven langer actief en sommige begonnen zelfs aan een tweede generatie. Ook bladluizen waren langer actief. Bladluizen verspreiden allerlei plantenvirussen, waaronder virussen waarvoor de aardappel kwetsbaar is [Volkskrant], [Weer on Line].

Veengebieden in de natuur

In veengrond zit veel koolstof opgeslagen. Het draineren, winnen en verbranden van veen leidt tot oxidatie en het vrijkomen van CO2. Daarnaast stoot veen, dat uitdroogt, ook methaan en lachgas uit, beide krachtige broeikasgassen. Het kabinet wil dat provincies en waterschappen het waterpeil in veenweidegebieden verhogen. De grondwaterstand moet omhoog om de uitstoot van moerasgas te verminderen en ook om te voorkomen dat huizen verzakken. Het inklinken van de Nederlandse veenweidegebieden levert een significante bijdrage aan de Nederlandse broeikasgas emissies.

Natuurbeheerders, waterschappen en provincies zijn de laatste jaren op diverse plekken bezig met maatregelen om het hoogveen te behouden. Sloten worden gedempt of ondieper gemaakt, er worden ook buffers aangelegd om regenwater op te vangen en om te voorkomen dat grondwater wegstroomt. Men hoopt dat het ecosysteem van het hoogveen zichzelf door deze maatregelen kan herstellen. Hoogveen onttrekt CO2 aan de atmosfeer en is ook belangrijk voor de opslag van CO2. In veengebieden komen bijzondere planten en dieren voor en ook zijn veengebieden een belangrijk rustgebied voor trekvogels [Volkskrant], [Weer on Line].

Verandering van ecosystemen in Nederland door klimaatverandering

De hogere temperaturen op aarde verstoren lang bestaande, uitgebalanceerde ecologische relaties tussen dieren en planten. Een voorbeeld van het ingrijpen van de hogere temperatuur op ecologische relaties in de natuur is de voedselketen van de koolmees. Koolmezen voeren rupsen van de wintervlinder aan hun jongen. De rupsen van de wintervlinder leven op hun beurt van de jonge bladeren van de zomereik. De vorming van de bladknoppen van de wintereik wordt bepaald door de gemiddelde temperatuur van januari tot maart. Bij iedere graad temperatuurstijging gaan de bladknoppen zes dagen eerder open. De zomereik loopt daardoor tien dagen eerder uit dan vroeger. De eitjes van de wintervlinder komen daarentegen uit wanneer het een bepaald aantal uren warmer is geweest dan 3,9 oC. Het gevolg is dat de rupsen veertien dagen eerder uit het ei komen dan vroeger. Met andere woorden: de eerst geboren rupsjes vinden nog nauwelijks uitgelopen knoppen en verhongeren deels. Vogels leggen eieren op een tijdstip dat grotendeels wordt bepaald door de daglengte. Die wordt niet door de temperatuur beïnvloed. Wanneer de koolmezen veel rupsen nodig hebben om hun jongen te voeden zijn er relatief weinig rupsen. Er zijn weinig rupsen omdat een deel is verhongerd en een deel inmiddels is gaan verpoppen omdat ze veertien dagen eerder al uit het ei zijn gekomen. De synchronisatie tussen het uitkomen van rupsen en de vorming van bladknoppen en tussen het uitkomen van koolmeesjongen en de rupsen is verstoord. Als gevolg daarvan verhongert een deel van de koolmeesjongen omdat ze niet genoeg voedsel krijgen [Natuurkalender].

Schelpdieren in de Waddenzee worden ook beïnvloed. Het nonnetje legt eieren bij 8 oC omdat er op dat moment in het verleden veel algen in het water dreven. Deze watertemperatuur wordt tegenwoordig eerder in het jaar bereikt. De eieren en zaadcellen van het nonnetje worden daardoor nu vroeger losgelaten. Het voedsel van de larven, algen, is dan nog niet in grote hoeveelheden beschikbaar omdat die op de gebruikelijke tijd gaan groeien. De groei van algen wordt bepaald door de hoeveelheid licht. Dit hangt voornamelijk af van de zonnestand en niet van de temperatuur. De larven vinden dus minder algen en verhongeren of groeien minder sterk. Kleine nonnetjes vormen een makkelijke prooi voor roofdieren zoals de garnaal, ook daardoor verminderen het aantal nonnetjes. Vogels die van deze dieren leven vinden daardoor ook minder voedsel [Natuurkalender].

De natuur in Nederland

Veranderingen van de natuur in Nederland

Door de temperatuurstijging verandert de natuur in Nederland. Planten en dieren schuiven langzaam op naar koelere gebieden in het noorden en dat maakt hun leefgebied over het algemeen steeds kleiner. Zo komt er meer en meer druk te staan op soorten en dat maakt ze kwetsbaar voor allerlei factoren. Het vermogen om zich aan te passen aan veranderingen varieert sterk van soort tot soort. Koudeminnende planten, zoals de parnassia, verdwijnen uit ons land. Nederland wordt aantrekkelijker voor warmteminnende planten zoals de hoornpapaver. De aantallen warmteminnende vlinders, vogels en libellen stijgen in Nederland vergeleken met de aantallen koudeminnende soorten. De bidsprinkhaan, die normaal vooral in Zuid-Europa voorkomt, heeft zich definitief in Nederland gevestigd in Limburg. Bidsprinkhanen zijn vleeseters, ze vangen krekels, vliegen, hommels, bijen, en spinnen. De visserij ondervindt ook nadelen van de temperatuurstijging van het zeewater omdat kabeljauw en schol naar het noorden trekken, naar kouder water. Daar staat tegenover dat pijlinktvissen, sepia's en octopussen, maar ook dorades en sardientjes, zich langzaamaan steeds meer thuis voelen in noordelijke wateren. Pijlinktvissen en zeekatten worden in toenemende mate in het Kanaal en in de Noordzee gevangen en vervolgens geëxporteerd naar Spanje en Italië [Volkskrant], [Compendium voor de Leefomgeving].

In Nederland hebben zich overigens ook diersoorten gevestigd die hier bewust zijn ingevoerd, zoals de Japanse oester, de muskusrat en de vogelkers. Andere soorten die al in Nederland waren nemen sterk in aantal toe, bijvoorbeeld de Chinese wolhandkrab. Sommige nieuwe soorten komen hier terecht als verstekeling in een schip of een vliegtuig. Weer andere soorten weten op eigen kracht Nederland te bereiken. Omdat deze exoten in Nederland vaak geen natuurlijke vijanden hebben kunnen ze zich snel vermeerderen, wat tot overlast kan leiden [Volkskrant].

De verschijningsdag van veel soorten valt steeds vroeger in het voorjaar door klimaatverandering. Met andere woorden als gevolg van de stijgende temperaturen in Nederland begint het voorjaar hier steeds vroeger. De temperatuurstijging wordt veroorzaakt door het broeikasgaseffect als gevolg van de hogere concentraties CO2 in de atmosfeer. Onderstaand worden deze veranderingen geïllustreerd met de verandering in de eilegdagen van vogels, de vinddag van het eerste kievitsei en de vliegtijd van vlinders en libellen.

De eilegdatum van vogels in Nederland

Een ander gevolg van de stijgende temperaturen is dat vogels steeds vroeger eieren gaan leggen. Als voorbeeld de eilegdatum van de pimpelmees. Het voorjaar wordt warmer, daardoor valt de periode waarin er veel insecten zijn vroeger in het jaar. De jongen van insectenetende vogels moeten opgroeien als de beschikbaarheid van voedsel het grootst is. De pimpelmees gaat daarom in een warmer voorjaar eerder eieren leggen. In onderstaande figuur zijn de eilegdagen van de pimpelmees in de loop van de afgelopen jaren uitgezet [Compendium voor de Leefomgeving].

Grafiek van de dag in het jaar waarop de pimpelmees zijn ei legt

Het dagnummer is het nummer van de dag in het jaar. Vergeleken met 1986 broedt de soort gemiddeld genomen meer dan dertien dagen eerder als gevolg van het warmer wordende voorjaar. Doordat de pimpelmees in de winter in Nederland blijft, kan hij op de warmere lentes inspelen, door eerder te gaan broeden. De pimpelmees heeft geen last van klimaatverandering, het aantal broedparen van de pimpelmees neemt langzaam toe.

De trekvogels die elders overwinteren, kunnen hierop minder gemakkelijk anticiperen. De bonte vliegenvanger bijvoorbeeld heeft last van het veranderen van seizoensritmen. Hij verwacht een overdaad aan rupsen en insecten om op krachten te komen als hij vanuit tropisch Afrika hier aankomt. De bonte vliegenvanger komt nu vaak te laat omdat hij in Afrika niet kan weten dat het hier warmer is geworden. Ze merken pas bij aankomst in Nederland dat ze de insectenpiek dreigen te gaan missen. Als gevolg daarvan beginnen de vrouwtjes na aankomst sneller te broeden dan vroeger zoals uit onderstaande figuur blijkt [Compendium voor de Leefomgeving].

Grafiek van de dag in het jaar waarop de bonte vliegenvanger zijn ei legt

De bonte vliegenvanger heeft de gemiddelde legdatum inmiddels al met tien dagen vervroegd sinds 1986. Deze vervroeging vergt meer inspanning van de vrouwtjes, omdat ze minder tijd hebben om te herstellen van de tocht uit Afrika. Ook worden de insectenpieken mogelijk vaker gemist. Verder gebruiken de bonte vliegenvangers de nestplaatsen die, in normale omstandigheden, eerder door de koolmees zijn gebruikt. Door het veranderende klimaat zijn deze, bij aankomst in Nederland, nog vaak bezet door de koolmees. De bonte vliegenvanger kan daardoor niet direct gaan broeden. Vooralsnog hebben deze effecten nog geen nadelige gevolgen voor de populatie bonte vliegenvangers. Dit komt voor een deel doordat de interne klok bij de vogels vroeger een signaal geeft dat ze moeten vertrekken uit hun winterverblijf, waardoor ze hier eerder aankomen. Deze vogels zijn meer succesvol met broeden waarbij ze de bijgestelde interne klok doorgeven aan hun kleintjes die in het jaar daarop dan ook vroeger aankomen. De bonte vliegenvanger kan zich voorlopig kennelijk genoeg aanpassen aan de veranderde omstandigheden [Compendium voor de Leefomgeving], [Volkskrant], .

Ondanks de vervroeging van de eilegdatum als gevolg van veranderingen in het klimaat blijven de aantallen pimpelmezen en bonte vliegenvangers toenemen in Nederland. Dat geldt niet voor andere trekvogels. Een aantal soorten insecten etende trekvogels is de afgelopen 25 jaar sterk afgenomen omdat ze de voedselpieken missen. Er zijn vooral minder nachtegalen (37 procent), grauwe vliegenvangers (58 procent), fluiters (73 procent) en spotvogels (85 procent). In de volgende figuur wordt de gemiddelde eilegdatum van meer dan 40 zangvogels gegeven [Compendium voor de Leefomgeving], [Volkskrant].

Grafiek van de dag in het jaar waarop zangvogels hun eieren leggen

Uit de grafiek kan worden opgemaakt dat de eilegdatum de laatste jaren met meer dan 10 dagen is vervroegd. Door het warmer worden van het voorjaar komen insecten voeger voor. Vrijwel alle zangvogels zijn voor het voeren van hun jongen afhankelijk van insecten. Als die eerder voorkomen gaan de zangvogels eerder hun eieren leggen. Ook het eerste kievitsei wordt steeds vroeger gevonden. Onderstaande figuur geeft de vinddag van het eerste kievitsei in Friesland en in Nederland [Compendium voor de Leefomgeving].

De vinddag van het eerste kievietsei

Ook het eerste kievitsei wordt steeds vroeger gevonden. Onderstaande figuur geeft de vinddag van het eerste kievitsei in Friesland en in Nederland [Compendium voor de Leefomgeving]

Grafiek van de vinddag van het eerste kievitsei

Uit deze grafiek blijkt dat, de laatste jaren, het eerste kievitsei meer dan 10 dagen eerder wordt gevonden dan in 1900. Dit is waarschijnlijk ook het gevolg van het vroeger voorkomen van insecten. De meest zangvogels, zowel de insecten- als zaadeters zijn afhankelijk van insecten, zoals vlinders en rupsen, voor het voeren van hun jongen. Onderstaande figuur geeft de het begin van de vliegtijd van vlinders en libellen [Compendium voor de Leefomgeving].

Invloed van klimaatverandering op vlinders

Nederland kent veel verschillende vlindersoorten in Nederland, allemaal hebben ze een nét iets andere levenscyclus en een andere gevoeligheid voor klimaatverandering. De overgang van rups naar vlinder verschilt per soort en tijd van het jaar. Twee factoren die van groot belang zijn voor het ontpoppen tot vlinder zijn weersafhankelijk: de temperatuursom en de hoeveelheid zonnestraling. De temperatuursom is een indicatie van de hoeveelheid warmte die in de periode daarvoor aanwezig is geweest. Een warme week levert een hogere temperatuursom op vergeleken met een wisselvallige en gure week. De rupsen ontpoppen in het laatste geval minder snel. Op basis van de weersverwachting kan een verwachting worden gemaakt van wanneer de evolutie van rups naar vlinder ongeveer plaatsvindt. Dit wordt de vliegtijdverwachting genoemd. Daarbij wordt de tijd meegenomen die het kost voor de ontwikkeling van pop tot vlinder. In de meeste gevallen duurt dit proces 8 tot 16 dagen. Vlindersoorten die als eitje, rups of pop overwinteren komen over het algemeen later tevoorschijn dan de exemplaren die als vlinder de winter doorbrengen, zoals de citroenvlinder en de dagpauwoog. Het begin van de vliegperiode wordt bij dagvlinders, maar ook bij libellen, dus in hoge mate bepaald door de temperatuur. De koude lente van 2013 bijvoorbeeld zorgde ervoor dat de vlinders pas laat in het voorjaar verschenen, zelfs even laat als in begin jaren negentig. Onderstaande figuur geeft het begin van de vliegtijd voor libellen en vroege vlinders [Compendium voor de Leefomgeving], [Weer on Line].

Grafiek van de dag begin vliegtijd vlinders en libellen

In de afgelopen jaren is de gemiddelde vliegtijd van vroege dagvlinders met circa tien dagen vervroegd, door het warmer worden van het voorjaar. Vroege dagvlinders zijn vroeg in het jaar vliegende vlindersoorten. De vervroeging bij libellen is ongeveer acht dagen. Insecten die als ei overwinteren, doen het beter dan insecten die als larve, pop of volwassenen overwinteren. De laatste hebben meer last van de zachte winters. Er zijn verder tal van andere tekenen die er op wijzen dat het voorjaar steeds vroeger komt [Compendium voor de Leefomgeving]

Invloed van klimaatverandering op muggen

De temperatuur van de lucht bepaalt de lichaamstemperatuur van de muggen. Doordat door klimaatverandering de gemiddelde temperatuur stijgt, stijgt ook de lichaamstemperatuur van muggen. Bij warmer weer zijn muggen actiever, steken ze meer en planten ze zich sneller voort. Door de hogere temperaturen blijven muggen ook langer in de nazomer actief. Tijdens koud weer in de winter doen muggen een winterslaap en worden ze pas in de lente weer actief. Bij warm winterweer is deze rustperiode een stuk korter. De vrouwtjesmuggen kunnen zelfs nog een extra rondje eitjes leggen. De verwachting is dat de winters in Nederland door klimaatverandering steeds minder koud worden en dat meer muggen de winter kunnen overleven. Bij de start van het nieuwe muggenseizoen zijn er daardoor al meer muggen. Doordat het klimaat opwarmt komen bepaalde muggen die ziektes overdragen nu ook voor in voorheen koudere gebieden, waar ze vroeger zeldzaam waren. Zo krijgen de voorheen koudere gebieden nu te maken met ziekte zoals westnijlvirus, knokkelkoorts en zelfs malaria [Weer on Line].

Naast de temperatuur heeft ook de hoeveelheid neerslag invloed op de overlast door muggen. Muggen leggen hun eitjes in stilstaand water. Als er meer regen valt, vergroot dit het aantal broedplaatsen. Broedplaatsen zijn plassen water op de grond, drooggevallen sloten waar een dun laagje water in komt te staan of water dat op daken blijft liggen. Bij extreme neerslaghoeveelheden kunnen overstroomde gebieden ook broedplaatsen voor muggen vormen [Weer on Line].

Samengevat; de effecten van klimaatopwarming zorgen in Nederland voor een langere periode met overlast door muggen. Door hogere temperaturen en meer neerslag zijn muggen actiever, ze zijn een langere tijd actief en zijn in grotere aantallen aanwezig. Nieuwe soorten muggen kunnen ziektes introduceren en deze kunnen zich sneller verspreiden bij warm weer [Weer on Line].